- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Hoge Beekwal
- Hits: 1753
De witte dovenetel (Lamium album) is in Europa een algemeen voorkomende, vaste plant. Ondergronds kent de plant ver vertakte uitlopers.
De vierkante, holle stengel is afstaand behaard, De bladeren zijn paarsgewijs tegenoverstaand. Aan de voet van de steel zijn de bladeren hartvormig, aan de top meer langwerpig. De bladeren zijn evenals die van de brandnetel getand. De naam dovenetel is hiervan afgeleid, hij brandt namelijk niet. Bovendien is het sap uit de bladeren van de dovenetel te gebruiken om de pijn van een steek van een brandnetel te verminderen. Hij 'dooft' als het ware de pijn.
Het meest opvallende kenmerk van de plant zijn de witte (soms geel aanlopende) bloemen. Deze ontspringen in het bovenste deel van de plant kransvormig rondom de plaats waar de bladeren uit de stengel komen. Zo'n krans bestaat uit acht of meer lipvormige , 2-4 cm grote bloemen. Elk van de bloemen heeft een lange, gebogen kroonbuis en een vijftandige kelk. De voorste twee van de vier meeldraden zijn langer dan de andere twee.
De bloeitijd is van april tot oktober. De plant kan tot 1,5 m hoog worden, maar blijft afhankelijk van seizoen, standplaats en klimaat ook steken bij 30-40 cm.
Het zaad heeft een mierenbroodje, waardoor het door mieren verspreid wordt.
De plant groeit uitgebreid op ruderaal terreinen: langs wegbermen, langs sloten, in parken, op stortplaatsen en afvalterreinen, langs dijken en bosranden. De witte dovenetel groeit op een vochtige, voedselrijke bodem. Het verspreidingsgebied beslaat Europa en gematigd Azië. In Noord-Amerika is de soort geïntroduceerd.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Hoge Beekwal
- Hits: 1754
De stinkende gouwe (Chelidonium majus) is een algemeen voorkomende vaste plant uit de papaverfamilie (Papaveraceae), de enige in het geslacht Chelidonium. Hij heeft kleine, gele bloemen en enigszins op eikenblad gelijkende bladeren. De stinkende gouwe bevat oranje-geel melksap en groeit vooral langs heggen en op ruige plaatsen. De plant wordt ook wrattenkruid genoemd.
De bloem is heldergeel en is 2-2,5 cm breed. Er zijn twee kelkbladeren, vier kroonbladeren en veel meeldraden en een stamper.
Twee tot zes bloemen vormen een los scherm, dat van april tot in de herfst bloeit.
Het blad is oneven geveerd of diep ingesneden en grof gekarteld. Er zijn in het eerste geval vijf of zeven deelblaadjes. De onderkant van het blad is blauwgroen.
De vrucht is een hauw van 2–5 cm lang, die van onderaf met twee kleppen geopend kan worden. De zaden worden door mieren versleept, omdat er een vettige witte zaadsluier (mierenbroodje) op zit waar zij dol op zijn.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Hoge Beekwal
- Hits: 1701
De sleedoorn (Prunus spinosa) is een 2-6 m hoge struik uit de rozenfamilie (Rosaceae). De soort komt van nature voor in de Benelux, waar de plant vooral langs bosranden voorkomt. Het hout is zeer hard.
De opvallende bloei is voordat er bladeren zijn, van maart tot april, en de bestuiving vindt plaats door insecten, met name door de honingbij.
De vruchtzetting is vanaf augustus. De sleepruimen zijn zeer wrang, en worden pas lekker als de vorst eroverheen geweest is. De vruchten worden wel verwerkt in jam, vruchtenmoes, vruchtensap, likeur (sloe gin of patxaran), vruchtenwijn en brandewijn, bijvoorbeeld slivovitsj.
De plant vermeerdert zich door zaden en door wortelopslag. De sleedoorn is door zijn doorns redelijk beschermd tegen de vraat van grote grazers. Wanneer hij eenmaal aangeslagen is, neemt hij meer en meer ruimte in. Dit biedt dan tevens de gelegenheid aan bomen als de eik om tot wasdom te komen.
Sleedoornstruweel heeft een bijzondere natuurwaarde. Zo bieden de doornige takken een geschikte broedplaats voor zangvogels. Op bloeiende sleedoorn komen heel wat insectensoorten af, zoals honigbij, zweefvliegen en dagvlinders. Sleedoornpruimen zijn voedsel voor onder meer lijsters. Op sleedoorn komen de volgende dagvlinders voor: sleedoornpage, gehakkelde aurelia, kleine vos & dagpauwoog.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Hoge Beekwal
- Hits: 1788
Het robertskruid (Geranium robertianum), vroeger ook wel stinkende ooievaarsbek genoemd, is een plant uit de ooievaarsbekfamilie (Geraniaceae). Het is een een- of tweejarige, tot 50 cm hoge plant. De naam robertskruid zou of afgeleid zijn van de kleur rood of van Robert van Molesme die in de elfde eeuw dit kruid als geneesmiddel aanbeval.
De tot 6,5 cm grote bladeren zijn driehoekig, en een of tweemaal geveerd. De drie- tot vijftallige bladeren geven een goed middel om het robertskruid van andere Geranium-soorten te onderscheiden. Op droge ondergrond kleuren de bladeren rood. Ook de stengel kleurt vaak rood.
De plant bloeit van april tot november. De roze (zeer zelden witte) bloemen hebben een doorsnee van 2 cm. De vijf kelkbladen zijn eirond tot langwerpig. De vijf kroonbladen zijn nauwelijks uitgerand. De bloemen zijn tweeslachtig en worden bestoven door onder meer bijen. Het stuifmeel en de helmhokjes hebben een paarse of oranje kleur. De plant heeft een voorkeur voor beschaduwde plaatsen; men kan hem dan ook vaak langs wandelpaden in loofbossen aantreffen.
De vrucht zou gelijken op de snavel van een kraanvogel (geranos = kraanvogel). De stijlen blijven aan de zaden zitten en geven de vrucht zo een snavelachtige vorm. De vrucht is een splitvrucht en bevat vijf eenzadige deelvruchtjes. Bij uitdroging van de rijpe vrucht breekt de snavel open en worden de zaden in vijf richtingen geschoten, tot zes meter ver.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Hoge Beekwal
- Hits: 1728
Look-zonder-look (Alliaria petiolata, synoniem: Alliaria officinalis of Sisymbrium alliaria) is een algemeen voorkomende plant die behoort tot de kruisbloemenfamilie (Brassicaceae). Binnen de kruisbloemenfamilie is de soort gemakkelijk te herkennen aan de witte bloemen, het blad en de geur. Na het wrijven van een blad komt er een geur vrij die volgens sommigen op uien lijkt, maar door de meeste mensen als knoflook wordt aangeduid. De plant dankt hieraan ook zijn naam; het ruikt naar look maar is botanisch niet verwant aan look.
De botanische naam Alliaria is afgeleid van het woord voor knoflook. De plant werd reeds in de 16e eeuw genoemd door Bock en Fuchs. Overigens verspreiden niet alleen de bladeren, maar ook de zaden en wortels deze geur.
De plant is volgens sommige bronnen een- of tweejarig en volgens andere bronnen twee- of meerjarig. De meest waarschijnlijke oorzaak van deze verschillen is dat de plant tweejarig is, maar dat een enkele plant er een jaar extra over doet om bloemen te krijgen, terwijl een ander exemplaar uitgezaaid in een tuin, in vruchtbare grond en zonder concurrenten in één jaar uitgroeit tot een volwassen plant.
Zoals bij alle soorten uit de kruisbloemenfamilie hebben de bloemen vier kroonbladeren. Bij look-zonder-look zijn de kroonbladeren tweemaal zo lang als de kelkbladeren. De plant kan 0,2–1 m hoog worden. De hauwen zijn lang, de bladeren aan de voet van de plant zijn lang gesteeld. De bovenste bladeren zijn hartvormig en onregelmatig getand. De stelen zijn niet vertakt, en gaan meestal recht omhoog. De bloeitijd is van april tot juni.
De favoriete standplaats is op vochtige, voedselrijke grond in loofbossen, langs bospaden en beken, liefst enigszins in de schaduw, dus vaak aan de zoom van parken en bossen en in heggen.
Bron: Wikipedia