- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Bloemenweide
- Hits: 2631
Zilverschoon (Argentina anserina, voorheen: Potentilla anserina) is een plant uit de rozenfamilie (Rosaceae). De naam van deze plant komt door het zilverig uiterlijk dat ontstaat door zijdeachtige haartjes waarmee de plant is bedekt.
De bladeren vormen een bladrozet. Uitlopers wortelen op de knopen tot op 80 cm van de plant. Zilverschoon komt voor op vochtige plekken langs wegen en in het weiland. De plant is giftig voor paarden, vooral na het eten van grote hoeveelheden en langere tijd.
De bloem is geel en heeft een doorsnede van 1,5-2 cm. Er zijn vijf afgeronde kroonbladeren en tien kelkbladeren. De bloem is voorzien van veel meeldraden.
Zilverschoon bloeit alleenstaand aan lange bloemstelen van mei tot augustus.
De bladeren zijn afgebroken geveerd en bestaan uit zes tot twaalf deelblaadjes. Deze deelblaadjes zijn diep gezaagd. De onderzijde van het blad is witviltig behaard, maar soms ook de bovenkant.
Zilverschoon draagt een hoofdje van onbehaarde vruchtjes.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Bloemenweide
- Hits: 1460
De gewone salomonszegel (ook wel: veelbloemige salomonszegel) (Polygonatum multiflorum) is een giftige, vaste plant, die tegenwoordig gerekend wordt tot de aspergefamilie (Asparagaceae). Als stoffen komen onder meer saponinen en flavonoïden voor. De plant komt van nature voor in Eurazië en Noord-Amerika. De plant wordt ook als snijbloem geteeld en in de siertuin gebruikt.
De plant wordt 30-60 cm hoog en heeft tussen de bladeren een ronde stengel. De stengels hangen over. De bladeren zijn langwerpig tot elliptisch. De plant vormt een witte, op de knopen verdikte wortelstok (rizoom). Elk jaar valt de oude stengel van de wortelstok af en wordt het volgende jaar op de verlenging van de wortelstok een nieuwe stengel gevormd. Door de talrijke vaatbundels in de verdikte knoop lijkt de plaats waar de stengel is afgevallen op een zegel.
De gewone salomonszegel bloeit in mei en juni met hangende, witte bloemen, die een groen puntje hebben.
De giftige, zeer zoet smakende vrucht is een zwartblauwe, berijpte bes. De vrucht is rijp vanaf half augustus tot half september.
De plant komt voor op vochtige, matig voedselrijke grond in bossen, hakhout en in de schaduw aan slootkanten.
De plant kan voor medicinale doeleinden gebruikt worden en wordt toegepast bij zweren, fijt, negenogen en blauwe plekken.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Bloemenweide
- Hits: 1754
Wilde peen (Daucus carota), ook wel vogelnestje genoemd, is een plant uit de schermbloemenfamilie (Umbelliferae of Apiaceae). De plant komt algemeen voor in de Benelux.
De plant onderscheidt zich van de bekende oranjegele wortel of waspeen (Daucus carota subsp. sativa) door zijn penwortel die wit, vertakt en minder vlezig is. De geur van de wortel is echter onmiskenbaar. Wilde peen komt voor in droge graslanden, bermen, dijken en duinen. De plant wordt 30-90 cm hoog.
Wilde peen is een tweejarige plant. De soort heeft koude nodig voor ze kan bloeien (dit heet stratificatie). In het tweede jaar, na de winter, gebruikt de plant de opgeslagen voedingsstoffen uit de wortel voor de verdere groei en ontwikkeling. De soort bloeit in juni tot de herfst met schermen. Het scherm bestaat uit vele stralen, waarvan de buitenste bij rijping in de vorm van een "vogelnestje" naar binnen zijn gebogen.
De bloemetjes zijn wit of roze met in het midden van het scherm vaak een plukje zwart-purperachtig. De elliptische splitvrucht is 2-3 mm lang, die met vier rijen lange aan de top hakige stekels bezet is. De plant is stijf behaard en de bladeren zijn twee- tot drievoudig geveerd. De plant is rijk aan caroteen en vitamine B.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Bloemenweide
- Hits: 1785
Veldzuring (Rumex acetosa) is een vaste plant uit de duizendknoopfamilie (Polygonaceae). De soort kan meer dan 0,5 m hoog worden. Vaak en met name op zonnige plaatsen zijn veel delen van de plant rood aangelopen. De plant komt in matig voedselrijke en matig vochtige graslanden voor, die door de plant rood kunnen kleuren. Soms komt de soort op meer open gedeelten in bossen voor maar is daar meer bleekgroenig van kleur.
De bladeren zijn langgerekt-pijlvormig met naar beneden gerichte voetslippen. Ze zijn niet of weinig gekroesd. De bladeren van het bladrozet zijn gesteeld.
De soort is tweehuizig, dat wil zeggen dat er mannelijke en vrouwelijke planten zijn. De mannelijke planten hebben drie buitenste bloemslippen en drie binnenste bloemslippen die allemaal ongeveer even groot en rood aangelopen zijn. Bij de vrouwelijke bloemen vallen aanvankelijk alleen de stempels op, maar later groeien de drie binnenste bloemdekslippen uit tot de vruchtdekslippen, die vrij rond zijn, aan de rand iets gegolfd en een teruggeslagen schubje hebben. Het vruchtdek heeft geen knobbels en tanden zoals veel andere zuringsoorten wel hebben. De bloemen staan in een losse en enkelvoudige pluim. De bloem komt oorspronkelijk uit West - Azië en Europa, maar is nu ook op andere plaatsen in de wereld te vinden.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Bloemenweide
- Hits: 1805
Smalle weegbree (Plantago lanceolata) is een vaste plant. De grootte van de plant kan sterk verschillen, maar ze wordt maximaal 0,5 m hoog. De soort begint in West-Europa in de voorzomer te bloeien en er zijn tot in de herfst bloeiende exemplaren te vinden. De bladeren staan allemaal in een bladrozet. Ze zijn lancetvormig en in voedselrijke omstandigheden staan ze opgericht.
Onder schrale omstandigheden zijn ze kleiner, ronder van vorm en liggen ze plat tegen de grond. De aar staat op een gegroefde steel en is wat groen-bruinig van kleur. De bloei is van beneden naar boven waarbij eerst de stampers (protogynisch) en daarna de meeldraden zichtbaar zijn. De witte helmknoppen, die op de helmdraden relatief ver buiten de aar staan, steken hiertegen af. De bloempjes hebben doorschijnende kroonslipjes met een bruine streep. De bloempjes produceren drie zaden. De aar is bij planten in voedselarme omstandigheden korter en boller van vorm.
De grootte van de plant kan sterk verschillen, maar ze wordt maximaal 0,5 m hoog. De soort begint in West-Europa in de voorzomer te bloeien en er zijn tot in de herfst bloeiende exemplaren te vinden. De bladeren staan allemaal in een bladrozet. Ze zijn lancetvormig en in voedselrijke omstandigheden staan ze opgericht. Onder schrale omstandigheden zijn ze kleiner, ronder van vorm en liggen ze plat tegen de grond. De aar staat op een gegroefde steel en is wat groen-bruinig van kleur. De bloei is van beneden naar boven waarbij eerst de stampers (protogynisch) en daarna de meeldraden zichtbaar zijn. De witte helmknoppen, die op de helmdraden relatief ver buiten de aar staan, steken hiertegen af. De bloempjes hebben doorschijnende kroonslipjes met een bruine streep. De bloempjes produceren drie zaden. De aar is bij planten in voedselarme omstandigheden korter en boller van vorm.
Bron: Wikipedia