- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Beek en beekoevers
- Hits: 2263
De wijfjesvaren (Athyrium filix-femina) is een varen uit de wijfjesvarenfamilie (Athyriaceae). De plant komt voor op het noordelijk halfrond. De plant wordt ook in de siertuin gebruikt. De lichtgeel-groene bladeren zijn 30–50 cm lang. De lengte van de aan de voet purperbruine bladsteel is een kwart van die van de bladschijf. De bladschijf is in omtrek elliptisch en afnemend twee tot drievoudig veerdelig of geveerd. De bladeren sterven in de winter af. In het voorjaar komen uit de wortelstok (rizoom) de nieuwe bladeren.
Net als bij de Mannetjesvaren zitten de sporenhoopjes (sori), die bestaan uit sporangiën, in twee rijen. Het dekvlies (indusium) is meestal haakvormig. In juli en augustus zijn de sporen rijp. De wijfjesvaren komt voor op vochtige, matig voedselrijke grond in loofbossen, aan beek- en greppelkanten, op muren en basaltglooiingen.
De wijfjesvaren heeft geen nauwe verwanten van hetzelfde geslacht in België en Nederland.
Er is kans op verwarring met de eveneens algemeen voorkomende mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas) en de zeldzame stippelvaren (Oreopteris limbosperma). Alle drie hebben ze ongeveer hetzelfde habitat en overeenkomstige kenmerken. De wijfjesvaren is echter van beide te onderscheiden door de drievoudig gedeelde bladen en de komma- of haakvormige sporenhoopjes. De beide anderen hebben dubbel gedeelde bladen en ronde sporenhoopjes.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Beek en beekoevers
- Hits: 1598
De smalle stekelvaren (Dryopteris carthusiana) is een overblijvende varen uit de niervarenfamilie (Dryopteridaceae). De soort is vooral te vinden in vochtige loof- en naaldbossen.
De plant heeft een kortkruipende wortelstok waaruit enigszins slordige, trechtervormige bundels bladeren groeien. Dit beeld wordt nog versterkt doordat de wortelstok vaak vertakt is zodat meerdere bundels dicht op elkaar groeien. De bladeren worden 40-60(-90) cm lang en doorgaans 10-15 cm breed, hebben een lange bladsteel en overwinteren merendeels niet. Ze zijn lichtgroen, variabel van vorm en tot drievoudig geveerd. De weinige schubben op de steel zijn eenkleurig lichtbruin en doorzichtig. De sori zijn relatief klein en het indusium draagt geen klieren. Planten die groeien op lichte, moerassige plaatsen hebben soms bladeren die stijf rechtop staan met de pinnae horizontaal gedraaid.
De smalle stekelvaren is minder kieskeurig dan de meeste andere soorten van het geslacht. In open gebied prefereert hij moerassige, voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot zwak zure bodem. Hij is meestal te vinden in loof- en naaldbossen, langs beken en sloten, op kapvlaktes, langs houtkanten en op puinhellingen. Soms ook in heel natte plaatsen zoals broekbossen, rietland en veenmoerassen. In bewoonde gebieden groeit hij soms op oude muren. Ook is hij te vinden op dijken met beschoeiing van basalt. De soort verdraagt enige beschaduwing zonder veel verlies van groeikracht, maar neemt de lichtsterkte af tot minder dan 25% van het daglicht dan kwijnt hij weg. De plant past zich aan aan weinig licht door het vormen van dunnere en grotere bladeren.
De gametofyten van deze soort komen gemakkelijk tot zelfbevruchting. Daardoor kan een enkele ontkiemde [spore] al een nieuwe populatie vormen en is de soort in staat snel nieuwe gebieden te koloniseren.
De wortelstok is in staat bosbranden te overleven en de plant is in staat brandvlaktes snel te bevolken. Van de drie Europese stekelvarens is dit de snelst groeiende, maar ook de minst schaduwtolerante. De smalle stekelvaren heeft vaak een arbusculaire mycorrhiza (Arum-type en Paris-type), maar is er niet van afhankelijk. De plant wordt graag gegeten door herten en huisvee.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Beek en beekoevers
- Hits: 1642
De mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas) is een varen uit de niervarenfamilie (Dryopteridaceae). De plant komt voor in lichte, vochtige loofbossen. Verder komt de soort voor langs slootkanten en greppels. Daarnaast wordt de plant gehouden als sierplant voor in de tuin.
De bladen zijn maximaal 1,5 m lang. De bladsteel is bedekt met bleekbruine schubben. Het blad kan bestaan uit vijfendertig deelblaadjes, al is een aantal tussen de twintig en dertig gangbaarder. Elk deelblaadje bestaat weer uit slipjes. De topjes zijn afgerond, gezaagd of gekarteld, maar een stekelpunt is er nooit.
Groepjes sporendoosjes vormen sporenhoopjes of 'sori' (enkelvoud 'sorus'). Deze sori zitten bij deze plant in twee rijen. Elke sorus is afgedekt met een niervormig dekvlies ('indusium'). Zodra de sporen rijp zijn, verschrompelt het indusium en komen de sporen vrij. Dit gebeurt meestal in juli of augustus.
De mannetjesvaren heeft nog enkele nauwe verwanten van hetzelfde geslacht in België en Nederland, waarvan vooral de geschubde mannetjesvaren (Dryopteris affinis) sterk gelijkend is.
Er is ook kans op verwarring met eveneens algemeen voorkomende brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), smalle stekelvaren (Dryopteris carthusiana), wijfjesvaren (Athyrium filix-femina) en de zeldzame stippelvaren (Oreopteris limbosperma). Alle hebben ze ongeveer hetzelfde habitat en overeenkomstige kenmerken. De mannetjesvaren is echter te onderscheiden door de tegen de bladnerf gelegen grote, ronde sporenhoopjes. Die van de wijfjesvaren zijn eerder haak- of kommavormig, die van de stippelvaren zijn zeer klein en tegen de bladrand gelegen.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Beek en beekoevers
- Hits: 1506
De adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) is een varen uit de adelaarsvarenfamilie (Dennstaedtiaceae). Het is een varen met een kosmopolitische verspreiding, die ook in België en Nederland zeer algemeen is. De plant wordt soms als een lastig onkruid beschouwd.
De adelaarsvaren is een forse plant die zich vooral vermeerdert door middel van een dikke, zwarte en kruipende wortelstok. De plant kan zich op gunstige plaatsen op vegetatieve wijze snel vermeerderen.
De bladen van de adelaarsvaren staan alleen en zijn vertakt, dubbelgeveerd, soms zelfs drievoudig geveerd. Als men een bladsteel aan de voet schuin doorsnijdt, is een figuur te zien die op twee adelaars lijkt. Hieraan dankt de soort zijn naam. De figuur ontstaat door de ligging van de vaatbundels. De bladveren kunnen een meter hoog worden. Er zijn exemplaren bekend met bladveren van drie meter.
De sporenhoopjes, sori genoemd, van de adelaarsvaren zitten langs de bladrand en zijn door een omgeslagen rand bedekt.
De sporen zijn rijp in juli of augustus. Er zijn klieren die nectar afscheiden waardoor mieren gelokt worden die de sporen verspreiden. Uit een spore kan zich een voorkiem van ongeveer vijf mm groot met geslachtsorganen ontwikkelen. Uit het antheridium komen zaadcelen die naar het archegonium zwemmen om daar een eicel te bevruchten. Hieruit groeit een nieuwe varen.
De adelaarsvaren wordt voornamelijk aangetroffen in bossen op zandgrond, maar de soort groeit ook op open plekken. De varen houdt niet van heel vochtige grond en kalk. Op onbeschutte plaatsen is er een kans dat hij schade oploopt door koude wind of nachtvorst.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Beek en beekoevers
- Hits: 1680
Wederik (Lysimachia) is een geslacht van planten. De botanische naam Lysimachia is afgeleid van de Griekse veldheer Lysimachus. Volgens de overlevering zou hij de plant ontdekt hebben.
De 23e druk van de Heukels (2005) plaatst het geslacht in de sleutelbloemfamilie (Primulaceae). Merk op dat moderne taxonomen het geslacht vaak plaatsen in de familie Myrsinaceae, een familie die in de tropen verbreid is.
De plant wordt 0,5-1,5 m hoog. De bloemen staan in eindelingse pluimen. De bloemkroon is geel. De bloemen hebben vijf kroonslippen die 7-30 mm lang zijn.
Aan de voet hebben de kroonslippen dikwijls een bruinrode vlek. Aan de rand zijn ze bezet met klierharen. De kelkslippen zijn 3-5 mm lang en aan de rand gewimperd. De bladeren staan soms in tweetallen of in kransen van drie of vier aan de stengel. Ze zijn kortgesteeld, langwerpig en lopen in de top uit in een spits. De nerven springen een beetje uit en vormen netwerkjes. Op de bladeren zitten onregelmatige, rode klierpuntjes, die als het blad tegen het licht gehouden wordt goed zijn te zien. De plant heeft wortelstokken, in het water kunnen die soms rood en meterslang zijn. De vrucht is een doosvrucht.
Bron: Wikipedia