- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Loofbomen
- Hits: 1597
De beuk (Fagus sylvatica) is een plant uit de napjesdragersfamilie (Fagaceae). Het is een van nature in Europa voorkomende boom.
De wetenschappelijke naam van het geslacht is afkomstig van Latijn fagus (beuk) mogelijk van het Griekse phagein (eten) verwijzend naar de eetbare nootjes van de beuk.
De soortaanduiding sylvatica is afgeleid van Latijn silva (bos) betekent in de bossen in het wild groeiend.
De beuk kan tot 46 meter hoog worden. De stam is glad en grijs en de bast is dun, waardoor de boom bij plotse blootstelling aan zonlicht gevoelig is voor schorsbrand. Het blad is veernervig, licht gegolfd en licht glanzend.
De plant is eenhuizig; er zijn dus mannelijke en vrouwelijke bloemen aan dezelfde boom. De knoppen zijn langwerpig en geschubd. De bestuiving vindt plaats door de wind. De beuk kan goed tegen schaduw. Het is een climaxsoort.
De beukennootjes worden omsloten door een napje, dat gevormd wordt uit de vruchtbladen en de schutbladen. In elk napje zitten twee nootjes. Als de nootjes rijp zijn opent het napje in vier delen en vallen de beukennootjes op de grond. De beukennootjes worden onder andere verspreid door eekhoorns, die ze als wintervoorraad gebruiken. Beukennootjes, die tot de echte noten worden gerekend, zijn voor menselijke consumptie geschikt.
De beuk gedijt goed op vochthoudende, goed doorlatende, kalkrijke, leemhoudende bodem. Hij verdraagt hoge waterstanden of droge zandgronden niet. De boom leeft in symbiose met de schimmel mycorrhiza.
In België komt de beuk algemeen voor in Vlaanderen, maar is zeer zeldzaam in de polders. In Wallonië is hij algemeen in de Ardennen, langs de Maas en in Brabant en elders vrij algemeen tot vrij zeldzaam. In Nederland is hij algemeen op de hogere gronden op zand, leem en mergel en in de binnenduinen, maar zeldzaam tot zeer zeldzaam op de Waddeneilanden en in laagveen- en zeekleigebieden. De beuk komt in het algemeen veel voor in Europa en westelijk Azië en is nu wereldwijd verspreid in gematigde klimaatzones. De boom groeit goed op een zonnige of licht beschaduwde plaats, in matig rijke en vochthoudende grond en houdt van lange warme zomers.
Beuken worden 200 tot 400 jaar oud.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Loofbomen
- Hits: 1634
Berk (Betula) is een geslacht van bomen uit de berkenfamilie (Betulaceae). De bomen van dit geslacht komen verspreid voor over het noordelijk halfrond: ze zijn uiterst winterhard. Enkele soorten zijn op Groenland en IJsland de enige bomen die er van nature voorkomen. Doordat berken ondiep wortelen zijn ze slecht bestand tegen droogte.
Kenmerkend voor enkele berkensoorten is het in horizontale banden afbladderen van de bast op de stam. De nieuwe bast is soms wit, maar kan afhankelijk van de soort ook rood of zoals bij de meeste soorten bruin zijn.
De mannelijke bloeiwijze van berken heeft gele, hangende rupsvormige katjes, die reeds voor de winter aanwezig zijn. De staande vrouwelijke bloeiwijzen onder aan de mannelijke bloeiwijzen zijn met knopschubben omgeven. De verspreiding van stuifmeel vindt plaats door de wind. De vrucht is een klein dubbelgevleugeld nootje.
Omdat sommige berkensoorten voor en bij het uitkomen van het blad een zeer sterke sapstroming hebben, worden deze in de herfst en winter gesnoeid.
Bij voorkeur groeit de berk in moerassige streken, maar hij stelt weinig eisen aan zijn omgeving en komt dus in alle milieus en grondsoorten voor. In het hoge noorden of tegen de boomgrens kan de berk zich niet meer overeind houden en kruipt dan als een struik over de grond. Daar is de dwergberk (Betula nana) een van de laatste bomen die nog opgewassen is tegen de barre omstandigheden. Ook in de toendra krimpt ze tot het formaat van een kleine struik.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Loofbomen
- Hits: 1880
De zomereik (Quercus robur) is een zeer lang levende, Europese, hardhout leverende boom. De bladeren van de zomereik verteren zeer moeilijk wat zijn invloed heeft op de strooisellaag in het bos.
De eik heeft zich sinds de laatste ijstijd (Weichselien) vanuit Zuid-Spanje, Zuid-Italië en het zuiden van de Balkan naar het noorden over Europa verspreid. De Nederlandse en Belgische autochtone eiken komen oorspronkelijk uit Zuid-Spanje en Zuid-Italië. Daarnaast zijn er in Nederland en België ook veel eiken afkomstig uit verschillende andere gebieden aangeplant.
De eik is historisch een van de dominante soorten in het West-Europese bos. Je zou verwachten dat, wanneer je een bos op zijn beloop laat, de eik zijn positie kan bewaren. Dit blijkt echter niet zo te zijn. Eiken hebben licht nodig om te ontkiemen en op te groeien tot een boom (het is een uitgesproken lichtminnende boomsoort). In een 'natuurlijk' bos zonder grote grazers is de concurrentie voor licht in het nadeel van de eik. Schaduwverdragende soorten als beuk en haagbeuk zijn beter in staat om die gaten te dichten.
In een natuurlijke wildernis met grote grazers (rund, paard, herten, eventueel wisent en eland) bestaat een bos uit een boomgroep omgeven door bosranden van struweel. Dat struweel, bestaande uit sleedoorn, braam, meidoorn en roos, is in eerste instantie boomloos. Eiken worden hoofdzakelijk door de gaai en de bosmuis verspreid. De gaai zorgt voor transport op lange afstand (tot enkele kilometers ver), terwijl de bosmuis vooral zorgt voor verspreiding van de eikels binnen het bos (tot meer dan 50 m). Indien ze beschermd zijn tegen de grazers, kan de eik er opgroeien tot een boom en is er een begin van een bos. In dergelijke begraasde gebieden is de eik door deze hulp en door zijn krachtige wortelstelsel in het voordeel ten opzichte van andere boomsoorten.
Het blad van de zomereik is onregelmatig gelobd, met 3 - 7 diepe bochtige insnijdingen en heeft een asymmetrische vorm. Het blad is kaal en heeft zijn grootste breedte boven het midden. De bladsteel is kort (1–9 mm); de bladvoet is hartvormig en aan beide zijden oorvormig teruggebogen. De bladvorm is het makkelijkst te herkennen onderscheid met de nauw verwante wintereik. De bladeren zitten voornamelijk in kortloten, in groepjes nabij de toppen van de twijgen. Hierdoor en doordat de bladeren onregelmatig gericht staan, maakt de kroon een losse en rommelige indruk.
De eik verliest heel laat zijn bladeren. Jonge eiken houden vaak gedurende de hele winter hun verdorde blad vast.
De knoppen zijn kort en stomp, glanzend lichtbruin en meestal kaal, maar erg variabel.
De zomereik is eenhuizig. De mannelijke en vrouwelijke bloemen komen in aparte bloeiwijzen op de boom voor.
De 2–3 cm lange eikels staan, vaak gepaard, op flinke (5–12 cm) lange steeltjes (vandaar de Duitse naam: "Stieleiche").
De schors van jonge bomen is glad en zwak grauwgroen glanzend, van oudere bomen wordt de schors diep en vrij onregelmatig gegroefd en grijsgroen van kleur. Naast lengtegroeven zijn er, in tegenstelling tot bij de wintereik of de tamme kastanje, ook vaak horizontale dwarsgroeven. Zeer oude eiken vertonen vaak zeer diepe groeven.
De zomereik is zeer variabel van groeivorm. Er is een grote variatie in genetische herkomst bij zomereiken, wat zijn weerslag heeft op uiterlijke kenmerken. In vrije stand vertakt de stam zich meestal spoedig en vormt op den duur een brede, losse kroon van zware, vaak grillig kronkelende takken.
Afhankelijk van de standplaats worden vrijstaande eiken 15-25, soms 30-35 meter hoog. De kroon kan zeer breed uitgroeien, tot een koepel van 25 en soms 35-40 meter breed. In gesloten bosopstanden daarentegen vormt de eik een lange rechte stam met een hoog aangezette, relatief kleine kroon. In bossen bereiken eiken hoogtes van 20-30, in optimale omstandigheden 35-40 meter. Op arme bodems groeien eiken langzaam en ontwikkelen er meestal spichtige of gedrongen vormen. Op vruchtbaarder en voldoende vochthoudende bodems groeien ze veel sneller en kunnen er formidabele afmetingen bereiken. De dikste eik van Nederland, op landgoed Verwolde, Laren - Gelderland, heeft een stamomtrek van 765 cm bij een hoogte van 25 m. In de omringende landen staan echter vele dikkere eiken, met een stamomtrek tot 12-14 meter. De wat betreft het houtvolume grootste eik van Europa is vermoedelijk de grote eik van Ivenack, Duitsland, met een hoogte van 32,2 meter en een stamomtrek op borsthoogte van 11 meter.
Bron: Wikipedia