- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Roggeakker
- Hits: 1851
De gele ganzenbloem (Glebionis segetum, synoniem: Chrysanthemum segetum) is een eenjarige plant die behoort tot de composietenfamilie (Asteraceae of Compositae). De soort komt van nature voor in het Middellandse-Zeegebied en is van daaruit verder verspreid naar West- en Midden-Europa, Noord-Amerika, Midden- en Zuid-Afrika en Nieuw-Zeeland.
De soort staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als algemeen voorkomend en matig afgenomen. In Vlaanderen is de plant vrij algemeen en volgens de Rode Lijst 'thans niet bedreigd'.
In Griekenland worden bladeren en jonge scheuten van de variëteit G.s segetum var. neromantilida (νερομαντηλίδα) rauw gegeten in salades of gebruind in hete olijfolie.
De gele ganzenbloem wordt 30 – 60 cm hoog en heeft rechtopstaande stengels, die kaal, iets vlezig en al of niet vertakt zijn. De verspreid staande blauwgroene, vlezige, wasachtige bladeren zijn langwerpig met een grof getande tot veerspletige bladrand en met getande slippen en kunnen 8 cm lang worden. De onderste bladeren zijn steelachtig versmald en de hogere zijn iets stengelomvattend.
De gele ganzenbloem bloeit van juni tot en met augustus. Het bloemhoofdje heeft een geel hart van buisbloemen met daaromheen een krans van platte, over elkaar heen liggende gele straalbloemen. De totale diameter kan 6,5 cm bedragen. Het vruchtbeginsel is eenhokkig en onderstandig.
De vrucht is een 3 mm lang en 1,5 mm breed nootje met tien ribben. De zaden van de straalbloemen zijn gevleugeld, die van de buisbloemen niet.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Roggeakker
- Hits: 1642
Dovenetel (Lamium) is een geslacht uit de lipbloemenfamilie (Lamiaceae). Het geslacht bevat zowel eenjarige als vaste planten. Er worden ook cultivars gekweekt, waarvan de bladkartels soms bijna weggeselecteerd zijn.
De naam dovenetel komt van de oude betekenis doof = niet werkend, gedoofd. De bladeren en stengels lijken sterk op die van de brandnetel, maar hebben geen netels met mierenzuur. Dovenetels groeien in dezelfde stikstofrijke, niet te droge habitat als brandnetels, bijvoorbeeld in bermen en bosranden. De gelijkenis tussen de twee is daarom een geval van mimicry van Bates. De meeste dieren die kennisgemaakt hebben met de brandnetel, zullen de dovenetel met rust laten.
Toch is de dovenetel vrij gemakkelijk van de brandnetel te onderscheiden:
- De bladkartels van de dovenetel zijn duidelijk 'slordiger'.
- De bladnerven van de dovenetels zijn meer geprononceerd, ook van de bovenkant gezien.
- In dovenetelblad of stengels zitten altijd wel wat roodbruine elementen: vlekjes of nerven bijvoorbeeld. Bij brandnetels komt dit nooit voor.
- De hoofdstengels van dovenetels zijn vierkant, met duidelijke ribben, terwijl brandnetelstengels maar licht geribd zijn, bijna rond.
- Dovenetels hebben karakteristieke, kleurige lipbloemen. Omdat brandnetels geen lipbloemigen zijn, hebben die een totaal andere bloeiwijze, onopvallend, geelgroen tot bruingroen.
De Dovenetel kan gegeten en gedronken worden:
- De rijpe bloemen van de witte dovenetel laten makkelijk los van de plant, waarna de nectar er makkelijk uit te zuigen is.
- De bloemen van alle soorten zijn eetbaar.
- De jonge blaadjes van alle soorten zijn geschikt voor salade, in de soep, of kort gekookt, zoals spinazie.
- Van het gedroogde blad kun je thee trekken.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Roggeakker
- Hits: 1660
De bolderik (Agrostemma githago) is een plant uit de anjerfamilie (Caryophyllaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en zeer sterk in aantal afgenomen. In Nederland komt hij van nature voor in het rivierengebied, in Twente en in Zuid-Limburg. De bolderik wordt ook in eenjarige bloemenweiden uitgezaaid en in siertuinen gekweekt.
Deze eenjarige plant wordt 20–100 cm hoog, heeft lancetvormige bladeren en is zwak behaard tot viltig. De bolderik bloeit van juni tot juli met alleenstaande, langgesteelde, dieproze tot paarsrode bloemen. De kelk is ruw behaard en de kelkbladen zijn puntig en langer dan de kroonbladen. De bloemen zijn tweeslachtig. Hoewel de gehele plant giftig is, zijn de donkergekleurde zaden het giftigst. Vroeger werden deze meegeoogst en bij onvoldoende schoning meegemalen, waardoor het graanmeel giftig werd en door de aanwezige saponinen tot maag- en darmproblemen kon leiden.
De bolderik komt voor op löss (Limburgse klei) en zandige klei en groeit tussen het graan, vooral tussen rogge en verder op braakliggende terreinen. De plant is vrij slap en heeft steun nodig van de graanplanten. Het was vroeger een algemeen voorkomend graanonkruid.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Roggeakker
- Hits: 2017
Het akkervergeet-mij-nietje (Myosotis arvensis) is een in België en Nederland algemeen voorkomende, tot 60 cm hoge plant uit de ruwbladigenfamilie (Boraginaceae). Het werd vroeger "middelst vergeet-mij-nietje" genoemd.
De vertakte stengels hebben vaak aan de onderzijde een bladrozet. De langwerpige tot ovaalvormige bladeren zijn langs de rand iets golvend en aan het eind spits. Stengel, bladen en kelkbladen zijn behaard.
De bloemen zijn 2-5 mm groot, en helder lichtblauw. Ze staan in kleine groepjes dicht bij elkaar. De vruchtkelkstelen zijn twee tot drie maal zo lang als de vruchtkelk zelf. De bekervormige vruchtkelk is tot iets minder dan de helft gespleten. De bloeiperiode loopt van mei tot laat in de herfst.
De donker-bruinzwarte zaden zijn heel klein en licht, duizend zaden van het Akkervergeet-mij-nietje hebben een gewicht van 0,25 gram. Het akkervergeet-mij-nietje heeft aan elkaar vergroeide kroonbladeren.
De standplaats van het plantje is op akkers, in bossen, duinen, bermen; in het algemeen op voedselrijke grond. De plant komt algemeen voor in de gematigde streken van het noordelijk halfrond.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Roggeakker
- Hits: 1800
Akkerkool (Lapsana communis) is een plant uit de composietenfamilie (Asteraceae). Er vormen zich kleine bloemhoofdjes op een vertakte stengel die tot 90 cm hoog kan worden. Akkerkool groeit op zowel bebouwde als onbebouwde grond, bijvoorbeeld langs wegen, dijken, in bossen en tegen muren.
Er zijn uitsluitend lintbloemen, die geel van kleur zijn. Het hoofdje heeft een doorsnede van 1,5–2 cm. Er bevinden zich smalle omwindselblaadjes om de bloem, die lijnvormig en stomp zijn.
De bloemen zijn langgesteeld. Er vormt zich een losse pluim van hoofdjes. De bloeiperiode loopt van juni tot augustus/september.
De onderste bladeren zijn liervormig veerdelig en hebben een grote eindslip. De bovenste bladeren zijn lancetvormig.
Akkerkool draagt een nootje met ribben en zonder haarkroon.
Bron: Wikipedia