- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Bosranden
- Hits: 1415
Geel nagelkruid (Geum urbanum) of gewoon nagelkruid is een vrij algemeen voorkomende, 30-60 cm hoge kruidachtige plant uit de rozenfamilie (Rosaceae). De soortaanduiding soort urbanum is afgeleid van het Latijnse woord voor stad, omdat de soort vroeger vooral in de buurt van steden en dorpen voorkwam.
De Nederlandse naam van deze plant heeft geen betrekking op de op nagels lijkende weerhaakjes van de vruchtjes, maar op het feit dat de wortel naar kruidnagel ruikt.
Uit een korte, dikke wortelstok ontspringt een rechtopstaande, vertakte stengel. De bladeren zijn geveerd, waarbij de onderste stengelbladen een vergroot topblad hebben. De plant heeft vrij grote steunblaadjes.
De langgesteelde, alleenstaande bloem heeft groene kelkbladen en vijf gele, afstaande kroonbladen. Deze laatsten hebben wel een nagel, maar deze is niet heel duidelijk. De kroonbladen zijn ongeveer even lang als de kelkbladen. Van bovenaf gezien wisselen kelk- en kroonbladen elkaar af. De 0,8-1,2 cm grote bloemen zijn rechtopstaand. De plant bloeit van mei tot in september en oktober. Na de bloei zijn de kelkbladen teruggeslagen.
De vruchten hebben duidelijk haakvormig gekromde naalden. Hierdoor blijven ze gemakkelijk in de vacht van dieren haken (of in de kleding van mensen!), waardoor ze over grote afstanden verspreid kunnen worden. Ook komt verspreiding door regenwater voor.
Ze groeit op neutrale tot basische grond, mits stikstofrijk.
Bestuiving vindt plaats door Hymenoptera-soorten, al kan ook zelfbestuiving optreden. De zaden behouden hun kiemkracht enkele jaren (meer dan één, maar meestal minder dan vijf jaar).
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Bosranden
- Hits: 1505
Het (knikkend) wilgenroosje (Chamerion angustifolium) is een overblijvende, kruidachtige plant uit de teunisbloemfamilie (Onagraceae). De Nederlandse naam wilgenroosje is afgeleid van de gelijkenis van de bladeren met die van wilgen. De soortaanduiding angustifolium betekent smalbladig.
De 0,6-1,5 m hoge stengels zijn rechtopstaand, dicht bebladerd en niet vertakt. De 4-16 cm lange, meestal rechtopstaande bladeren zijn langwerpig en aan de onderzijde blauw-groen. De plant vormt vertakte wortelstokken, waaruit nieuwe planten kunnen ontstaan.
De bloemen zijn als een grote aar langs de stengel gerangschikt. De 2-3,5 cm grote bloemen zijn tweezijdig symmetrisch, maar niet puntsymmetrisch. De vier kroonbladen staan in twee paren: een bovenste paar en een onderste paar. De bovenste kroonbladen zijn iets groter dan de twee onderste, waardoor de kroonbladen iets weg hebben van de vleugels van een vlinder. De kelkbladen zijn rood tot donkerpaars gekleurd. Het smalle, onderste kelkblad steekt opvallend tussen de twee onderste kroonbladen naar beneden. De bloemen lijken op steeltjes te staan. Deze steeltjes vormen echter het vruchtbeginsel.
De bloeiperiode loopt van juni tot in augustus.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Bosranden
- Hits: 1551
De valse salie (Teucrium scorodonia) is een overblijvende plant uit de lipbloemenfamilie (Lamiaceae). Hoewel de soort in het Nederlands 'salie' genoemd wordt, hoort ze niet bij het geslacht Salvia (salie) maar bij het geslacht Teucrium (gamander). De bladeren missen ook de geur van salie.
De plant is een hemikryptofyt en wordt 30-60 cm hoog.
De licht-groengele bloemkroon bestaat uit twee lippen. De ongedeelde bovenlip is kort, de onderlip is viertandig. Ze staan alleen in de oksels van de kleine schutbladen. Ze staan in een eindelingse aar of tros langs de stengel, naar één zijde gekeerd. De bloeiperiode valt in juli en augustus. De vruchten zijn splitvruchten met een onopvallende kleur.
De gesteelde bladen zijn eirond en hebben een afgeknot-hartvormige voet. Ze zijn stomp en onregelmatig getand. Door het ruwe oppervlak maken ze een 'gekreukelde' indruk.
In Nederland is de soort vrij algemeen in bos- en struweelranden op de zandgronden van de Veluwe, de Achterhoek en Overijssel, maar zeldzaam in Drenthe. Ook in België komt de soort van nature voor en dan met name op zandleem en leem.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Bosranden
- Hits: 1559
De roze winterpostelein (Claytonia sibirica) is een kruidachtige plant uit de familie Montiaceae. Vroeger was de soort opgenomen in de posteleinfamilie (Portulacaceae). De plant is volgens Heukels' Flora van Nederland eenjarig, andere bronnen geven ook wel tweejarig op.
De botanische naam vindt men terug in de Franse naam 'Claytonie sibérienne', de Duitse naam 'Sibirisches Quellenkraut' en de Engelse naam 'Siberian springbeauty'. Een synoniem is Montia sibirica.
De plant wordt een 15-40 cm hoog. De plant is winterhard tot zone 3. De tegenoverstaande bladeren zijn niet vergroeid zoals bij de witte winterpostelein (Claytonia perfoliata).
De plant bloeit van april tot augustus of september. De tweeslachtige, roze (zelden witte) bloemen zijn ongeveer 1 cm groot. De 0,8-1 cm lange kroonblaadjes zijn tweespletig. De vrucht is een doosvrucht. De zaadjes rijpen van augustus tot oktober en hebben een mierenbroodje, waardoor deze door mieren versleept wordt. De plant zaait zichzelf gemakkelijk uit.
De bestuiving vindt plaats door bijen en vliegen.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Bosranden
- Hits: 2231
Kussentjesmos (Leucobryum glaucum) is een mossensoort uit de familie Leucobryaceae.
Kussentjesmos is een bladmos die voorkomt op zure grond in bossen, heiden en venen. Vaak komt deze soort voor op zeer droge plaatsen. Zeer zelden vindt er kapselvorming plaats.
Het kussentjesmos kan tot 4 centimeter hoog worden en heeft dunne, naaldvormige blaadjes. Naarmate het mos ouder wordt, sterft het centrum af.
Bron: Wikipedia